Column Truus: ‘Stil de Tijd’

Aalsmeer – Dat de Waddeneilanden het predicaat werelderfgoed hebben, snap ik helemaal. Volkomen terecht. Wat een uniek gebied. We wisten het natuurlijk al, maar hebben dat de afgelopen week ook weer persoonlijk ervaren. Elk eiland heeft zijn eigen specifieke kenmerken. Texel is voor ons bekend terrein, we komen er ieder jaar wel een keer, en het geeft ons altijd een gevoel van thuiskomen. De andere eilanden brengen ons de nodige verrassingen. Al is het maar de overtocht, die per eiland zo verschillend is. Met een kotter van Texel naar Vlieland varen – een overtocht die ik natuurlijk prima overleefd heb – is een avontuur te noemen. We varen langs zeehondenbanken en krijgen af en toe een flinke golf over ons heen. Ons kan niks gebeuren, we zijn permanent in regenpak met ook nog een mondkapje op en zien er daardoor uit als een stel IS strijders. Bijna angstaanjagend.

De overtocht naar Terschelling is daarmee vergeleken een eitje: met de snelboot in comfortabele stoelen in twintig minuten op de plaats van bestemming. Vuurtoren de Brandaris is een icoon, je kunt er niet omheen en ik hoef het er verder ook niet over te hebben. Maar de waddenkust van Terschelling is spectaculair, zoveel vogels die hier komen foerageren op doortocht naar andere gebieden. Mijn echtgenoot, die een fanatiek vogelaar is, kijkt zijn ogen uit. Hoe kleiner het eiland, hoe leuker. Schiermonnikoog heeft absoluut de mooiste vuurtoren, de oudste van Friesland, gebouwd in 1853. En de kwelders en stranden zijn adembenemend.

Maar Ameland is de afgelopen week onze absolute favoriet geworden. Een prachtig landschap met nieuw gevormde duinen, eindeloze stranden en een uniek waddengebied met drooggevallen banken zover het oog maar kan reiken. Het B&B waar we logeren heet ‘Stil de Tijd’ en dat is precies wat we hier ervaren. Het vele fietsen, soms naast, soms achter elkaar, geeft ons veel tijd om na te denken. Door corona zijn we veroordeeld tot elkaars gezelschap, maar dat zijn we al 50 jaar gewend, dus is geen belemmering. Maar de malle regels geven wel een bizarre kijk op ons tripje. Elke maaltijd moeten we op onze kamer gebruiken. Oké, dat is te doen, maar ik word niet goed van telkens mondkapje af en op zodra ik maar een andere ruimte in stap. Het blijft aan  mijn zonnebril hangen, zit klem onder mijn muts of schuift steeds over mijn ogen. Van mij is dat de eerste regel die ze af mogen schaffen.

Andere ongein is het in de gietende regen voor een overdekt en verwarmd terras staan en er niet op mogen omdat het pas half twaalf is. Maar wel op de veerboot met honderden mensen in een benauwde ruimte op elkaar gepakt staan. “U mag gerust met zijn vieren bij elkaar zitten”, roept de kapitein om, “want dit is openbaar vervoer.” Misschien moeten we het woord openbaar een andere kwalificatie geven. Het gelijk stellen aan toegankelijk. Openbare bibliotheek, openbare terrassen, openbaar restaurant, openbaar museum. Kom maar binnen mensen, het is openbaar, dus het mag. Wat zou dat een verbetering zijn. Als ik iets ben gaan waarderen de afgelopen week zijn het wel de bushokjes. Prima locatie om te picknicken of een kop koffie en thee te drinken. Overdekt en openbaar. Dus het mag. Gekkenhuis die regels!   

Reageren? Truus@bente.net